Mooiste dorp van Nederland

3 november 2022
Filmnummer 2223

The truffle hunters

2020
Italie Griekenland VS
Lengte 01:24
zonder pauze

In de bergen van Piëmont in Noordwest-Italië stuitten twee Amerikaanse documentairemakers op een oeroude traditie waar ze nog nooit van gehoord hadden: de jacht op witte truffels. Deze grote paddestoelachtigen brengen dun geschild boven een gepocheerd ei schijnbaar al zo’n smaakexplosie teweeg dat restaurants ze voor topprijzen op het menu kunnen zetten. Het feit dat ze schaars zijn, ondergronds groeien aan de voet van eikenbomen en alleen kunnen worden ontdekt door speciaal getrainde honden draagt bij aan de mythevorming en drijft de prijzen verder op.

Met bewonderenswaardige volharding wisten regisseurs Michael Dweck en Gregory Kershaw het vertrouwen te winnen van een klein, geheim genootschap van truffeljagers, de meesten hoogbejaard, die er ’s nachts alleen met hun honden op uit trekken en hun buit handje-contantje doorverkopen. Dweck en Kershaw draven achter ze aan en hangen zelfs een camera om de nek van een hond om de opwinding van de jacht nog sterker invoelbaar te maken, maar dat levert vooral schokkerig beeld op.

Voor de meer alledaagse scènes hanteren ze een statisch perspectief, met trefzeker gekozen shots. Het licht van Piëmont doet de rest, en zo ontstaat een oogstrelend plaatjesboek. De gesprekken in plat-Piëmontees zijn vooral geestig, al schurkt het lachen hier soms ongemakkelijk dicht tegen uitlachen aan: de truffeljagers zijn einzelgängers, zo verknocht aan het alleen-zijn dat het ook als een inbreuk voelt zo diep in hun levens door te dringen.

De mannen praten, eten en badderen het liefst met hun hond. Ze zingen keihard in de auto (wie niet?). Ze zijn taai, koppig en diep-nostalgisch: vroeger kon je de mensen nog vertrouwen. Aan eventuele opvolgers willen ze niet denken, hun geheimen moeten mee het graf in en nee, ze gaan echt niet met de jacht stoppen nu ze al boven de tachtig zijn. Kleine Carlo klimt doodleuk uit het raam als zijn forse, weemoedige vrouw hem na alweer een val met schaafwonden heeft gesmeekt er toch niet meer op uit te gaan.

Dweck en Kershaw zijn duidelijk verzot op hun hoofdpersonen en delen hun zorgen over de toekomst: door hetere, drogere zomers groeien er minder truffels en de woekermarkt trekt een schimmig soort opportunisten aan. Wat de filmmakers níet lijken te zien, is dat dit behalve een ongerept ook een keihard, geïsoleerd leven is, waarin mannen de spelregels bepalen. De vrouwen blijven thuis, dekken de tafel en mogen als ze geluk en (een man met) genoeg geld hebben af en toe een truffel proeven in een restaurant. Voor hen betekent ’s nachts door het bos dolen geen vrijheid, maar gevaar.